Een gedeelte van het havenkanaal.
Een gedeelte van het havenkanaal. Foto:

Scheepvaart op Prinsenland vanaf 1605 (III)

De haven van Dinteloord is eind vorig jaar gebaggerd. Bovendien is er een grondige opknapbeurt voorzien om ze aantrekkelijker te maken. Met name voor toeristen. Onder de titel 'Scheepvaart op Prinsenland vanaf 1605' schreef Willem van Opdorp ooit over de geschiedenis van de haven. Dat verhaal brengt De Westbrabander de komende weken in afleveringen.

Drie inwoners vragen in 1718 het dorpsbestuur toestemming om hun eigendommen op de kaai met een kleine dijk tegen het water te mogen beveiligen. Hun buren hadden ze er over benaderd, in het bijzonder Cornelis van Eeckelen die daar een schuur en erf heeft, en Hendrik de Hart, die er een huisje en erf heeft. Maar zij zijn er tegen. Daarom wenden de verzoekers zich tot het dorpsbestuur met het verzoek de partijen te horen en dan aan Van Eeckelen en De Hart op te dragen mee te werken aan het aanleggen en het bekostigen van de dijk en de verzoekers op te dragen het werk aan de goedkoopste aan te besteden.

De molschuit

Wat is een molschuit en waar werd deze voor gebruikt? De molschuit was een boot die werd voortgetrokken door een paard dat over het jaagpad liep. De molmeester had tot taak de haven op diepte te houden, samen met de sluiswachter. Door met harken de bodem los te woelen (te slechten), wat het werk was van de molmeester met zijn schuit, was het daarna de taak van de sluismeester om de haven met kracht door te spoelen waardoor het zand van de bodem werd weggespoeld.

Maar ook daar waren problemen, en wel in 1812, zo blijkt uit een brief aan de Prefect (gouverneur) van het Departement van de twee 'Nethes', een baron van het Rijk. In 1717 heeft het bestuur (dijkgraaf en gezworenen) van de Ouden of Grootten Princelandschen Polder, arrondissement van Breda, Departement van de twee 'Nethes', de aanleg van een kanaal van het dorp Dinteloord tot aan de rivier de Dintel (vijf 'roeden' breed en 8 'voet' diep) met de dijk, de sluizen en 'molschuit' (= baggerschuit) en alles wat erbij hoort, aangenomen. Dit onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij voortaan verplicht zijn de nodige reparaties te doen en verbeteringen aan te brengen, zonder enig onderscheid tussen een groter of minder belang. De aanleg geschiedde voor 12.000 florijnen en voor het onderhoud diende jaarlijks een bedrag van 500 florijnen beschikbaar te worden gesteld. Zoals is vastgesteld in het gezamenlijk afschrift van het Register van Processen Verbaal (of de notulen) van de 'eigenaren' van de Polder en het besluit van de Raad van de Domeinen. In 1812 schrijven 'verzoekers' (het polderbestuur?) dit in een brief aan de prefect.

Geen traktement

Zij schrijven verder dat aan bovengenoemde voorwaarden sindsdien is voldaan door de 'directeuren' van de Domeinen, totdat Holland werd ingelijfd bij het Franse Rijk. Dan is de molschuit, waarmee molmeester Corneille (Cornelis) Franken het kanaal schoonhoudt en verdiept, in zo'n slechte staat dat deze niet meer te gebruiken is. Dit is mede veroorzaakt door het feit dat de molmeester zijn traktement al vijf jaar niet meer krijgt. Als gevolg daarvan is het kanaal dermate aangezet / dichtgeslibd, dat niet alleen de afwatering van de polder belemmerd wordt, maar ook de afwatering in zijn geheel 'vernietigd' zal zijn als er geen maatregelen genomen worden. Ook de sluiswachter Antoine (Antoon) van Saarloos, krijgt geen traktement en (mede daardoor) zijn de sluizen niet onderhouden: een deel van de 'Spuy Sluys' en de deuren van de 'Tooren Sluys' zijn helemaal kapot, met het gevaar dat Dinteloord en de gehele Polder, zoals ook de Willemspolder, helemaal onder zullen lopen bij een hoge zee(spiegel). 'Verzoekers' (het polderbestuur?) klaagden herhaaldelijk over dit alles bij de directeur van de Domeinen. Hij zou voor de dringende reparaties moeten zorgen om zo aan zijn deel van bovengenoemde overeenkomst te voldoen. Nu wenden de 'verzoekers' zich tot de Prefect. Hij zou in de eerste plaats orders moeten geven tot het herstel van sluizen, kanaal en molschuit, om te zorgen voor een goede doorstroming en om de polder goed te kunnen afwateren; en in de tweede plaats zou de prefect er zorg voor moeten dragen dat de werknemers Corneille Franken en Antoine Saarloos, respectievelijk molmeester en sluiswachter, zo snel mogelijk hun achterstallig traktement betaald krijgen. Dat eindelijk de 'eigenaren' aan hun deel van de overeenkomst gehouden worden.

Het bestuur kreeg in 1717 12.000 gulden voor het maken van een haven met alles wat daartoe behoorde en bovendien 500 gulden per jaar voor het onderhoud. In 1833 bevrijdde het Domeinbestuur zich van die last door van die 500 gulden afstand te doen en 2500 gulden daarbij te betalen aan het polderbestuur.

Jaagpad langs de Dintel

Doordat de haven in 1717 werd gegraven, moesten de paarden die langs de Dintel richting Breda liepen, tot 1861 met een paardenpontje over de haven gezet worden. 'Op de 2e maart 1861 kwam ene overeenkomst tot stand tussen het heemraadschap en den Ouden Prinsenlandse Polder, waarbij eerstgenoemde werd gemachtigd om de paardenpont in het jaagpad, aan de Prinsenlandse haven, door een rolbrug te vervangen.

In 1819 wordt de havendijk door het domein verkocht. Uit de brief blijkt dat het jaagpad vroeger, dus voor 1649, aan de zuidzijde liep. 'Uit art. 7 der algemene voorwaarde voorkomende in de akte van verkoop 20 dec. 1819 blijkt dat de havendijk door het domein is verkocht zoo en in dier voege als hij door het rijk is bezeten. En nu zijn hier twee bejaarden vertrouwbare lieden van ongeveer 83 jaar, die onder ede willen bevestigen dat het jaagpad voor 1819 altoos langs de zuidzijde der haven geweest is evenwel niet overal vlak daarlangs, bij hoog water was dat onmogelijk daar, was men verplicht de trekpaarden of mensen dichter bij of op den havendijk te laten lopen, omdat de strook grotendeels onder water stond. Eerst na het maken der sluizen aan den mond der Dintel, bleef die strook droog en kon men steeds vlak langs de haven jagen, zoals dan ook geschiede.

In 1717 heeft het Domein aangenomen de Haven te maken met alles wat daar toe behoort, 'van wat nature het soude moge wezen' dus ook een jaagpad.'

(Wordt vervolgd)