Een beeld van de haven in 1953. Op de achtergrond staat de romp van de molen. (Foto Piet Pietjouw).
Een beeld van de haven in 1953. Op de achtergrond staat de romp van de molen. (Foto Piet Pietjouw). Foto:

Scheepvaart op Prinsenland vanaf 1605 (IV)

De haven van Dinteloord is eind vorig jaar gebaggerd. Bovendien is er een grondige opknapbeurt voorzien om ze aantrekkelijker te maken. Met name voor toeristen. Onder de titel 'Scheepvaart op Prinsenland vanaf 1605' schreef Willem van Opdorp ooit over de geschiedenis van de haven. Dat verhaal brengt De Westbrabander in afleveringen.

Een geregeld jaagpad werd evenwel in 1717 niet aangelegd. En dat was ook onnodig, want het terrein zuidwaarts van de haven kon als jaagpad dienen zoals het daar lag, en wel op de wijze omschreven van 9 juni 1888 sub 7. Zulks had geen bezwaar omdat er toen alleen wat gras en riet groeide en door het jagen dus geen noemenswaardige schade werd veroorzaakt.

'Zou nu het domein het recht gehad hebben te beletten, dat over dien grond gejaagd werd? Ik geloof van neen; het domein had bij contract van 1717 de verplichting op zich genomen om voor een jaagpad te zorgen en het moest dus óf een bepaald jaagpad aanleggen, óf het moest dulden dat over zijn grond, thans eigendom van Vrolijk, gejaagd werd, anders werd het te kwader trouw. Noordwaarts van de haven liep het terrein bij hoog water onder, zodat daar niet kon gejaagd worden. Het schijnt mij dus toe dat het eigendom van Vrolijk bewijsbaar bezwaard is met den openbare last van jaagpad.

Om afkalving van het talud van den zuidelijken oever der havens te voorkomen, is daar in der tijd door wijlen den schoonvader van Vrolijk, P. van Sprundel, griend geplant. Dat is vermoedelijk meer dan twintig jaar geleden. Wie hem daartoe toestemming gaf, blijkt uit niets.

De polder en gemeente zijn daarover tevergeefs geraadpleegd. Vroeger hoorde ik zeggen dat de toestemming was verleend door het polderbestuur, en nu meende men weer dat het gemeentebestuur het had toegestaan. Vrolijk weet er niets van te zeggen.

Het op diepte houden der haven geschiedt door uitbaggeren door de zorg en voor rekening der gemeente. Maar het schouwbaar maken, bestaande in het uittrekken en afsnijden der waterplanten, gebeurt jaarlijks door de zorg en voor rekening van den polder.

'Het gedeelde jaagpad ter lengte van 20 meter langs het perceel van Jongbloed verkeerde verleden jaar in slechten staat doordien het rijswerk, waarmede de oever daar te plaatsen is opgezet, voor een groot deel is vergaan en dientengevolge van onderen uitgespoeld was, zodat het jaagpad dreigde in te storten. Het rijswerk is toen voor de derde maal door en voor rekening van de gemeente vernieuwd en het daarbij behorende gedeelte van het jaagpad in orde gebracht. Andere daden van toezicht of beheer aan het jaagpad schijnen door of van wegen de gemeente niet te hebben plaats gehad.

'De nieuw uitgewerkte kaart van 53 gulden behorende bij de acte van 1819, waarbij het Domein de Havendijk enz. verkocht, is van het Dept. Van Financiën ter inzage ontvangen. Maar ze geeft geen licht; het jaagpad is er niet op aangeduid, en op welke schaal ze is getekend, staat er niet bij. Ze heeft blijkbaar meer gediend om de ligging der verschillende percelen aan te wijzen. Bij renvooi is op de kaart de grootte van elk perceel opgegeven, en ook de lengte der dijken. Van het kadaster ontving ik ene tekening ven den primitieve toestand. Ook hieruit blijkt niets. Ze wijkt niet noemenswaardig af van de kadastrale plaats van den tegenwoordige toestand en is in ons nadeel in zoover dat er zelfs langs het perceel van Jongbloed geen jaagpad op is getekend. Dinteloord, De Burgenmeester C. van Mensch.' (deze was burgemeester van 1883 tot 1911 - red.)

Verhaal over Vrolijk

'Het onderzoek der stukken die u mij 9 juni 1888 gezonden heeft, heeft mij niet de overweging verschaft dat hetzij uwe gemeente hetzij de polder met goed gevolg een geding tegen Vrolijk kan voeren tot het onbelemmerd laten van het jaagpad, indien het gebruik daarvan door hem wordt belet. Dat de grond, waarover het jaagpad loopt, hetzij aan uwe gemeente hetzij aan de polder in eigendom zou behoren, blijkt daaruit niet. De enkele omstandigheid, dat in 1717 bepaalt is, dat de haven ruim 20 meter breed zou zijn en dat ze nu maar 13 meter breed is, toont zelfs niet aan dat ze inderdaad 20 meter breed geweest is. Nog minder dat het terrein thans ten zuiden aan de Haven grenzende een gedeelte van de haven zou zijn geweest, en allerminst dat het thans niet zou zijn bijzonder eigendom. Ook in uw nota wordt niet gesteld, dat na den verkoop van den havendijk door het Domein de kopers een deel van den Haven zouden hebben genomen.

Integendeel komt het mij aannemelijk voor, dat de haven zich in 1819 niet zuidelijker uitstrekte dan thans en de strook grond, waarover nu het jaagpad loopt, mede in dien verkoop begrepen is, en dus voor zoverre Vrolijk's terrein strekt hem toebehoort. De omstandigheid, dat er een jaagpad bestaat en gebruikt wordt, maakt de gemeente, ook als die geregeld dat pad had onderhouden, niet tot bezitter van den grond van dat pad, zodat ze als Vrolijk het pad afsloot, zou kunnen klagen over stoornis in het bezit. Ik meen het tegendeel, dat Vrolijk, die griendhout heeft staan tussen dat pad en de haven, geacht kan worden ook den grond, waarop het pad is, te bezitten. Het komt mij voor, dat dit alleen de vraag kan zijn, of het eigendom van Vrolijk bewijsbaar bezwaard is met den openbaren last van jaagpad. Op die vraag kan ik niet bevestigend antwoorden. Ik acht het wel waarschijnlijk, dat krachtens het contract van 1717 ten zuiden van de haven een jaagpad is aangelegd, maar het blijkt niet. Dat geschied is volgt niet uit het beding, dat alles zou worden gemaakt wat tot de haven behoort. Bij de verkoop in 1819 is de havendijk verkocht. Zoo en in dier voege als hij door verkoper word bezeten. Gesteld dat door getuigen bewezen wordt, dat toen feitelijk op het verkochte een jaagpad was, dan volgt daaruit nog niet de verplichting voor den koper om dat pad te laten bestaan. Die verplichting zou daaruit alleen dan voor den koper voortvloeien, als het domein dat pad had moeten dulden of erkend had een recht van polder of gemeente op het pad. Dat blijkt echter uit die conditiën niet. Integendeel, daartegen pleit dat op de kaart bij die veiling behorende geen jaagpad voorkomt. Wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen, dat evenmin een jaagpad vermeld wordt in de oude pachtakte van de havendijk noch, zoverre uit uwe mededeling blijkt, in enig ander stuk en dat het ook niet voorkomt op het oorspronkelijk kadastraal plan. Dan volgt daaruit dat de bescheiden geen voldoende grond opleveren om in een procesrecht van jaagpad te vorderen. Het feitelijk bestaan en gebruiken van zodanig pad, hoe lang ook voortgezet, langs een overnamen van een geding over deze zaak ontraden. Tiel Juli 1888.' (Wordt vervolgd)